AANKOMST IN INDIE EN WACHTEN OP POST UIT HET VADERLAND
(Dit artikel verscheen in Jaarboek 2012 St Veteranen 4-10-RI)
Hoe anders was het ons voorgespiegeld in Nederland! Wat wist je weinig van Indië . Dat is voor de hedendaagse jeugd moeilijk te vatten. Ze zien beelden op TV of hebben contacten via internet en kunnen alle mogelijke informatie ophalen van het land wat ze gaan bezoeken. In 1947 bestonden die communicatiemiddelen niet. Je had een weinig geleerd op school over Java en de andere Indische eilanden en de meeste soldaten hadden niet veel meer gezien van de wereld dan het naburige dorp of de stad. Zo was de werkelijkheid van toen. Zo wereldwijs als de jeugd van nu is, kan niet vergeleken worden met de naïviteit van de jongens van toen. Wat zijn er toch veel Sobats in een ravijn van onwetendheid terecht gekomen. Je trok ten strijde voor Koningin en Vaderland en zo deed je je plicht als eenvoudige puber die amper iets had gehoord over een liefdesrelatie. De tijden waren toen zo anders. De wereld waaruit de Sobats voortkwamen was zo klein en zo onvergelijkbaar met de wereld van nu, waarin mobieltjes en internet de afstanden minimaliseren. In de jaren ’40 bestond er alleen de PTT die brieven kon brengen en groot was de vreugde als er een correspondentievriendin of een familielid een brief had gestuurd. Dat bood houvast. Iemand die aan je dacht. Iemand die met je begaan was. De wereld was zo klein voor deze jonge militairen en het Indische rijk was zo groot. Wat wisten deze knullen van afstanden?
4-10-RI militairen wisten alleen dat ze met de Johan van Oldebarnevelt aanmeerden te Tandjoeng Priok de haven van Batavia. Hoe mooi zag het land eruit vanaf de boot, die aanmeerde aan de kade, maar ze kwamen niet als toeristen of Indiëgangers. Het waren geen ambtenaren, die daar kwamen werken voor een dik salaris en tropenjaren. De bestemming was bereikt. De kennismaking met de tropische cultuur en het vreemde land kon beginnen. Een deel van de militairen keek vol angst naar de toekomst die hen wachtte. De jongens van 4-10-RI hadden een korte opleiding te Vught achter de rug van zes weken en ze waren nauwelijks militair geschoold. Lichting ’46. Met een beetje kwaad toeval had je net als mijn vader Frans nog bij de Duitse Arbeitseinsatz dienst moeten doen. En daar stonden ze dan ver van ouders en huis in een vreemd land, waar Nederlandse straatnaambordjes stonden en waar een elektrisch trammetje reed vanaf de haven naar Batavia Centraal. Het was een mengeling van twee culturen en tegen de ene moest je gaan vechten. Maar dat bleek later pas. Je was verteld om te komen om orde en veiligheid te handhaven. Wat dat allemaal inhield werd pas later duidelijk. Bataljon 4-10-RI zou het district Buitenzorg onder zijn hoede krijgen. Na aankomst kwam vader Frans spoedig met zijn compagnie terecht in Kota Batoe. Hij had het slechter kunnen treffen! Ze werden ondergebracht in een vakantieverblijf wat een beetje bewoonbaar moest worden gemaakt. Er was zelfs nog een zwembad, waarin mijn vader nog bijna verdronken is. De held had nooit verteld dat hij niet kon zwemmen en hij ging behoorlijk koppie onder. Dus voor hem bracht het zwembad weinig vreugde. Het acclimatiseren kon beginnen. De eerste weken was het allemaal nog onzekerheid troef. Oom Theo Grent vertelde dat de eerste kennismaking met vuurvliegjes werd gemaakt. Ze werden aangezien voor vijandelijk vuur. Ja, je moest alles leren van het land. De inheemse bevolking was op het eerste gezicht best wel aardig, maar later zou je leren hoe moeilijk het was deze mensen te vertrouwen. In je gezicht konden ze met je meepraten, maar ze bleken achter je rug zelfs actief voor het TRI (Tentara Republik Indonesia) te vechten. Later zou ook gemerkt worden hoeveel Jappen er in dat Indische guerrillaleger waren opgenomen. Zij vochten vaak mee als sluipschutters, die vanuit de bomen patrouillerende Hollandse soldaten wisten neer te schieten. Het was een angstige periode. Je was altijd waaks en op je hoede. De onbevangenheid van de jonge Sobats maakte dan ook gauw plaats voor de harde realiteit. Na enkele weken kennismaking wisten de jonge soldaten, waarvan de meesten net 20 jaar waren, dat ze in Indië waren om te vechten en dat ze door hun superieuren van de domme werden gehouden over het eenvoudige ‘handhaven van de orde en vrede’.
Tijd voor ontspanning was er niet veel. Mijn vader was geen echte brievenschrijver, maar zijn maatje Theo Grent des te meer. Al spoedig op de heenreis wisten ze elkaar te vinden. Vader Frans hielp Theo met het bedden vouwen en omgekeerd moedigde Theo hem aan om brieven te schrijven. Theo is/was een echte doorzetter en doener wat hij van zijn vader had georven. Hij schreef zelf al gauw met een meisje uit Rotterdam en stimuleerde mijn vader ook de pen ter hand te nemen. Zo werd de moraal van de Sobats hooggehouden en ondersteunden ze elkaar kameraadschappelijk. Uiteindelijk werd toen ook de basis gelegd voor een levenslange vriendschap, die nog eens werd versterkt toen mijn vader met de zus van Theo ging corresponderen. Uit deze briefwisseling volgde in 1953 een trouwerij. En zo bleven vader Frans en oom Theo vrienden voor het leven! Ja, zelfs zwagers!
Links oom Theo Grent (1926) en Vader Frans (1926-2010) als ‘vrienden voor het leven’.
F.J.A.M. van der Helm te Den Haag
helmhuis@ziggo.nl