Onze joôs (=jongens) in de tropen: 1945-1950, over de koloniale oorlog.
(Dit verhaal verscheen eerder in het Veteranenboek van 4-10-RI in 2007)
Onze joôs (=jongens) in de tropen: 1945-1950
Zo is de titel van het boek dat na veel voorbereiding, vlijtig werken en geduldig schrijven op 7 mei j.l. feestelijk werd gepresenteerd op het gemeentehuis te Opmeer. Inderdaad, we schrijven over het landelijk gelegen Opmeer, dat circa 20 km ten noordwesten van Hoorn te vinden is. Daar werd op deze dag -op een onnavolgbare wijze- herdacht dat de zonen, die in Indië hebben moeten vechten middels een boek en een tentoonstelling werden geëerd. Het was een onvergetelijke plechtigheid, die bij de meest aanwezige sobats een voldaan gevoel heeft gegeven, zo kon je in de wandelgangen vernemen. De dag viel uiteen in twee delen: 1. de officiële uitreiking van het boek en daarnaast een expositie in een verderop gelegen voormalig schoolgebouw, waarin een keur aan wetenswaardigheden was te vinden.
De voorbereiding…
De Stichting Historisch Spanbroek-Opmeer en de stichting Hoochhoutwout hebben vorig jaar de koppen bij elkaar gestoken en kwamen met het idee om gezamenlijk eens te kijken hoe het met het “Indische verleden” zat van hun inwoners, die afkomstig waren de gemeente Opmeer. Deze plaats, die ook niet ontkomen is aan fusies en annexaties omvat thans de dorpen Spanbroek, Hoogwoud, Aartswoud, Wadway en natuurlijk het oude Opmeer zelf. In totaal vond men 95 jongens, die hun jaren als jongeman in de tropen hadden doorgebracht. De kostbare en onvervangbare jaren van een jongen van, 18, 19, 20 of wellicht 21 jaar oud brachten zij door in den vreemde in plaats van hun eigen vaderland, waar een toekomst hen wachtte en de speurtocht begon (of reeds begonnen was) naar de liefde van je leven. Gerard Appel en zijn zus Bep de Haan-Appel wilden deze mensen een waardige plaats geven in de geschiedenis van Opmeer. Ze vroegen in een krantenartikel in het Westfries Dagblad van vorig jaar om reacties en reeds de eerste die belde was mevrouw Elisabeth Grent, verbonden aan het culturele Boekenfonds Elisabeth Grent / F.J.A.M. van der Helm, die tevens getrouwd is met een Indië-veteraan. In een telefoongesprek van zeker een uur, werd er heel wat afgekletst, maar ook boeiende gegevens uitgewisseld. Zo werd er gewezen op het Veteranen Instituut te Doorn, waar meer gegevens te verkrijgen waren én niet geheel onbelangrijk werd het telefoonnummer van het geachte bestuurslid van 4-10-RI, de heer Abe Agema doorgegeven “om zeker te raadplegen”. Met deze raad is men aan de slag gegaan. Abe is erbij betrokken geraakt, vooral toen ook nog eens bleek, dat hij van Opmeer afkomstig was en daarmee één van de 95 sobats was, die de onontkoombare plicht hadden om naar de tropen te gaan. “Gelukkig”, weet Bep Appel te vertellen, “zijn ze allemaal behouden terug gekomen. Er was een ongelooflijke samenhorigheid en binding in die jaren met de jongens van onze dorpen en met onze jongens overzee. We schreven brieven, we hadden een krant en iedereen was begaan met elkaar. In andere plaatsen is het lang niet zo goed gegaan en werden onze jongens aan hun lot overgelaten. Bij ons verdienen ze een monument!”, aldus een ontroerende Bep Appel.
Het boek…
Het resultaat was ernaar! Van alle kanten werd medewerking verleend en vele sobats waren verrukt van dit initiatief. We moeten hierbij voor alle duidelijkheid opmerken, dat het niet alleen ging om veteranen van de 4-10-RI. Integendeel: de meeste sobats waren elders ingedeeld. Er kwamen fantastische verhalen tevoorschijn: keiharde verhalen, afgewisseld met grappige anecdotes en blijde ontmoetingen met de inheemse bevolking. Het boek was een waardig werkstuk, dat op 7 mei met veel lof werd uitgereikt. Het eerste exemplaar ging naar Piet Langedijk, die op 27 februari 1948 met de Zuiderkruis naar Java vertrok. Een gewone dienstplichtige jongen, zoals er zovelen waren. Doch, hem trof het lot om te moeten vechten in een vreselijke oorlog en andere leeftijdgenoten bouwden –zonder gevaar voor eigen leven- aan herrijzend Nederland. Juist in dat gevaar voor eigen leven, zat een wereld van verschil tussen deze jonge generatie 10-ers en twintigers van na WOII. Een verschil, dat eens te groter was, omdat deze jongens bij terugkeer nimmer erkenning hebben gekregen en feitelijk nog niet…….alleen een jodenfooi van ƒ 1.000,-, die na veel getouwtrek als een “groots gebaar” van de Nederlandse regering werd geschonken ter aflossing van de “ereschulden!”Tsja,… dat moest je als sobat allemaal meemaken!
De expositie…
In het gemeentehuis opende burgemeester G.J.A.M. Nijpels, op symbolische wijze de expositie. Hij deed dit door een kleed van een koffertje te trekken. Een koffertje, dat de sobats uit Opmeer meekregen om hun simpele spulletjes in te doen. Het was het oude koffertje, dat Piet Langedijk nog thuis bewaard had. De expositie was een schot in de roos. Toen we er in de middag een kijkje konden nemen, was daar een enthousiast legioen van kijkers.
Enthousiast wist sobat Jan Paauw (81) te vertellen over zijn reis naar Indonesië, die hij in 1994 met diverse familieleden had gemaakt. Ook zijn zoon was bij er toen bij en ook nu vergezelde hij zijn ouders. Paauw is gaan boeren in de Noord-Oostpolder en het bedrijf is nu overgedragen aan één van zijn kinderen. “Nee, er over praten kan je haast niet. Met wie? Daarom ben ik zo blij, dat ik terug naar Indië ben geweest en mijn kinderen heb kunnen laten zien, waar ik gelopen heb”. Het was op Sumatra. “En dat ene witte huisje, waar ik zolang gezeten heb en waarvan ik een foto bij me had toen we naar Indië toegingen, dat huisje hebben we weer gevonden. Geweldig. En ik werd er zo enthousiast onthaald. Het hele dorp stroomde leeg. Dat was iets onvergetelijks. Dan besef je, dat je leven niet voor niets is geweest! En je kan het je kinderen tonen… iets wat met geen woorden te vertellen of te beschrijven is. Daar had pa dus gezeten! Dan valt er wat van je af ”, aldus een geëmotioneerde heer Paauw.
Al wandelend op de expositie, die helaas voorbij is wanneer dit Veteranenboek 2007 in de brievenbus ligt, hoorde je veel zinnen van herkenning. De lieden van rond de 80 hadden opeens zoveel herkenbaars en tastbaars! Een mevrouw, was verbaasd, dat haar man zo los kwam en eindelijk eens na zoveel jaren wist te praten met een sobat over hun verleden. Mij was slechts de taak toebedeeld om te wijzen op de vele reünies die er zijn en waarbij men sobats kan ontmoeten. De vrouw noteerde onmiddellijk enkele gegevens: zo open en stralend had ze haar man nog nooit gezien! De expositie had veel te bieden. Veel leuke stukjes, die de plaatselijke verbondenheid weergaven met de jongens overzee. Wat te denken van een mooi bordje met een engeltje erop, waarin de Kerk zich uitsprak voor de blijheid van de moedige zoon. Maar ook ontroerende bidprentjes, van jongens uit andere delen van Nederland, die daar gesneuveld waren. Zij zouden hun Hollandse lief en/of ouders nooit meer terugzien. Relativeren is moeilijk op zo’n moment. Er werd vergeleken met de beroepssoldaten in Afghanistan, maar dat is een heel andere tijd. Volkomen onvergelijkbaar. Het vaderland de rug toekeren met een boot, je ouders vaarwel zeggen, wachten op een contactje óf.. zoals nú met het vliegtuig vertrekken, je ouders brengen je weg en met een mobieltje heb je contact wanner je wenst. Op de terugweg ga je dan nog even passagieren op Kreta!
Emoties waren er overal te horen. Wat maakt zo’n samenzijn toch ontzettend veel los bij de mensen, bij onze sobats. Verborgen zaken, die weggedrukt zijn, omdat het Nederland van hun terugkeer er nimmer voor heeft opengestaan!
Ceremonie…
Abe Agema, de dienstplichtige jongeman uit Opmeer, die in Vught voor zijn nummer opkwam en 3 maanden later met de Johan van Oldebarnevelt naar West-Java werd gestuurd, fungeerde die dag zoals hij het noemde als “ceremoniemeester”. Hij, die al vele jaren in het bestuur zit van 4-10-RI, heeft voor en achter de schermen ook bij deze gelegenheid veel werk verricht. Hij wilde de bijeenkomst tot een goedslagen brengen en het is hem naar goed gebruik wederom gelukt. Het was een genot Abe te horen spreken. Hij sprak uit zijn ziel. Zijn leven kwam boven. Hij probeerde ons in zijn toespraak te laten zien, wat men op school niet leert. “Het vergeten leger” noemde hij het. Zijn wereld, de wereld van de sobats. De wereld van de onbegrepenen. De strijd in Indië. Hoe vaak moet je niet vechten om je eigen leven op de kaart te zetten. “Bij terugkeer werden wij uitgescholden voor moordenaars. Daar zijn we van geschrokken en dat hebben we nooit vergeten. Dát en het falen van de overheid heeft tot gevolg gehad, dat wij er nooit over hebben gepraat.”Wie begrijpt ook maar iets van hetgeen je hebt meegemaakt. Dat kunnen alleen trouwe sobats zijn. Hij verhaalde over het herstellen van de chaos, die de Nederlanders voor het opknappen hadden. Onze jongens zijn er dapper in geslaagd.
Ook roemde hij het initiatief van de organisatoren om de kinderen van groep 7 en 8 van de basisscholen te Opmeer erbij te betrekken. In totaal toch 232 leerlingen, die eens serieuze voorlichting krijgen over een stukje vergeten Vaderlandse geschiedenis. Hij was zichtbaar aangedaan, toen hij vertelde “het ereteken van Orde en Vrede met trots te mogen dragen”. Hij wees op onze 6200 sobats, die zijn gesneuveld in het uitoefenen van hun opdracht voor de Nederlandse regering. En voorts wees hij op de politieke beslissing van Amerika om onze troepen daar weg te halen. Het was duidelijk: wij hadden geen koloniën meer, maar waren zelf een kolonie geworden van Amerika!
Het Wilhelmus werd gezongen. Achter me fluisterde een vrouw: “Merkwaardig, dat we nu vóór Oranje zingen, terwijl zij constant weigeren naar ons monument in Roermond te komen! En dan de koningin, die enkele jaren geleden zo triomfantelijk op 16 augustus Indonesië moest bezoeken: hun dag van onafhankelijkheid”.
Is dan werkelijk alles voor niets geweest? Deze oorlog mag nooit een vergeten oorlog zijn! Deze oorlog hoort thuis in de Nederlandse geschiedenisboeken. Wanneer zulks niet gebeurt: laat men dan ook zwijgen over de Japanners: ook zij doen al jaren aan geschiedvervalsing.
F.J.A.M. van der Helm (1956)