VADER FRANS EN ZIJN GEVECHT MET DE MALARIA!
(Dit verhaal verscheen eerder in Het Veteranenboek 4-10-RI in 2005)
Tegenwoodig reist men alle werelddelen af zonder technische problemen.Het vliegtuig staat klaar en niemand, die meer denkt aan de gevaarlijke ziekten die je onderweg kan krijgen. Men is overtuigd van het inentingsboekje en men gaat zelfverzekerd op reis.
Ga je naar een byzondere bestemming, dan dien je de nodige vaccins of injectes met allerlei vreemde namen en kleuren toegediend te krijgen met de bedoeling de vacantieganger óf de persoon die voor zijn werk uitgezonden wordt heelhuids thuis te krijgen.
Ook in 1947 hadden de dokters al vele jaren ervaring met allerlei tropische ziekten, die je op de vreemdste wijze kon krijgen. Zelfs was daarvoor het beroemde Tropisch Instituut te Amsterdam opgericht, dat wetenschappelijk onderzoek verrricht naar allerlei uitheemse ziekten.
De Sobats, die de lange heenreis van 28 dagen via de Golf van Biscaje maakten en waar menig ,,passagier” zeeziek werd door de zware storm, hadden na enkele dagen varen wel ingezien dat het vervoer per schip geen pretje hoefde te zijn! Vervolgens ging de reis langs Gibraltar en het prachtige Suezkanaal. Niets doen was er niet bij. Overdag werd een getraind en flink gesport om de spieren los te houden. Tevens kreeg men vrijwel iedere dag onderricht over de toestand in Indië, zowel land als volk en de taal.
Ook werd uitgebreid stil gestaan bij de tropische ziekten (óók venerische ziekten), die je op kon lopen. Maar ook eenvoudige ziekten als pokken, die je kon krijgen, wanneer je om vaak geloofsredenen niet was ingeënt.Ter herinnering mag vermeld worden, dat 3 trouwe soldaten aan de pokken zijn overleden omdat ze niet ingeënt waren. Het is en blijft een tragisch gebeuren! Verder was er een zéér gevaarlijk ziekte: ,,malaria”. De soldaten werden dan ook op hun hart gedrukt, dat ze vooral iedere dag trouw hun kininepilletje dienden te slikken. Met een koppie thee doorslikken voor het slapen gaan en dan gaan liggen onder de klamboe in de hoop dat je niet gestoken zou worden. En indien toch, dat maar hopen dat de preventief geslikte kinine zijn uitwerking zou hebben.Bij mijn vader liep het allemaal wat anders. Hoewel geen uitzondering, want er waren al meerdere patiënten opgenomen met malaria, voelde mijn vader zich op een patrouille ook spontaan sterk verzwakt worden. Hij moet ruim één jaar in Indië gezeten hebben, toen het noodlot toesloeg. Het was in de middag op het platteland van Kraman toen de koorts hem meester werd. Eén van de kenmerken van Malaria is dat de gevaarlijke koorts snel hoog oploopt. Vader Frans was ging uitzondering. Toen hij zich steeds beroerder voelde tijdens de patrouille en iedere stap voorwaarts steeds zwaarder werd, wist hij niet meer hoe hij thuis moest komen. Zijn sobats zagen het en spraken hem moed in. De hitte van de Natuur, maar óók de hitte van het lichaam, maakten het voor hem niet langer mogelijk om door te gaan. Dat hoefde ook niet, want de Natuur greep in: Vader Frans verloor het bewustzijn en zakte in elkaar. Hij werd door zijn medesobats naar de campong gebracht, waar hij pas later bijkwam in een simpel ingericht ziekenzaaltje in een klein huisje. ( Vergeet niet: ze zaten meer dan 300 km van Batavia vandaan, waar het grote hospitaal was gevestigd). De bataljonsarts, die had gelukkig de diagnose juist gesteld en gaf vader Frans een flinke kininekuur. Ondanks al die kinine bleef de koorts zorgwekkend hoog en er werd constant gewaakt en gekeken of het niet erger zou worden. Het was een angstige tijd! De temperatuur stabiliseerde zich rond de 41 graden. Dat is erg hoog. De patiënt lag te zweten en te ijlen en de toestand was zorgelijk. Hij moest maar thee drinken om het verloren vocht weer te neutraliseren. Hij moest op de een of andere manier aansterken en verder was het een kwestie van afwachten, hoe de patiënt op de medicijnen reageerde. Dagen lang afwachten…..
Deze situatie had niet langer moeten duren. Alles komt kennelijk op de juiste tijd, zo ook ging de patiënt op eens weer vooruit, nadat de aalmoezenier nog enkele keren aan zijn bed met hem heeft gesproken, zonder dat hij het wist.Toen de koorts begon te dalen en hij weer wat aanspreekbaar werd, was iedere sobat daar erg blij om. In overleg met de behandelende arts, besloot de korporaal vader Frans een wat ze noemde ,,lichte dienst” te geven, waarbij tijd was voor aansterken en herstel. Dit betekende o.a. dat je dan geen patrouille en geen wacht hoefde te lopen. De krachten kwam weer spoedig terug in het lichaam van de stoere 20-er en toen kon hij zich weer volledig inzetten voor de vrede.
Hij draaide weer volop mee en liep zijn patrouilles in het land van Tangerang. Want in de periode dat hij ziek was, had het bataljon een andere bivak toegewezen gekregen in de campong Sepatan. Daar had de genie op een strategische plaats een mooie ,, loods” gemaakt van bamboe, waar men zo’n 20 soldaten had ondergebracht onder leiding van een sergeant.
het weer
Typisch Nederlands, maar toch even wat over het klimaat! Het is bijna onmogelijk om een beeld te geven van de mooie Natuur en het klimaat van deze delen van Java. Het gebied van Krawan was werkelijk wonderschoon, maar snikheet. Temperaturen van boven de 40 graden waren normaal. Het was dan ook bijna een verademing te noemen toen de bivak werd opgeslagen in het gebied van Tangerang, waar het toch wat koeler was. Ook al kwam het kwik daar moeiteloos boven de 30 graden uit! Dus voor soldaten nog immer puffen!
Daar sliepen de strijders allemaal op hun veldbedden met de plunjezak en geweer daarnaast. In het gebied van Tangerang zijn ze een 3-tal maanden geweest om vervolgens door te reizen naar Bantam, waar ze begin 1949 gelegerd werden.
N.B. Dit authentieke vraaggesprek kwam trouwens snel tot stand. Mijn vader en ik meden vrijwel altijd het gebeuren in Indië, maar vader Frans vond het kennelijk leuk om zijn verhaal kwijt te kunnen als een soort uitlaatklep! Ik denk –in al bescheidenheid- dat het voor meer Sobats goed zou zijn hun hart te luchten en te zien, dat hun zéér belangrijke verhalen en gebeurtenissen bewaard blijven voor het nageslacht.
F.J.A.M. van der Helm (1956)
reacties helmhuis@ziggo.nl